fragmenten

fragment

06/08/2024

Maar wat met de onzichtbare zijde van de rivier

Maar wat met de onzichtbare zijde van de rivier, niet de bovengrondse stroom die landschappen uitsnijdt en die de lijn volgt van de tijd, van opkomst en ondergang, van geboorte tot dood, maar de zijde die van haar een cirkel maakt? De eeuwige lus waarvan het begin ook in een wolkbreuk besloten zou kunnen liggen, of in de regen die neerslaat op onze huid, de vochtdruppels die we inademen op zwoele zomerdagen. De kant dwars door het papier van de kaart, waar de tekening maar een flauwe afdruk is, plaatsaanduidingen in spiegelschrift, het onderbewuste, wat niet onder woorden valt te brengen, de vormeloosheid van de droom. De modderige stroming onder het blauwe oppervlaktewater, de hand die je enkel vastgrijpt op het moment dat je je gewichtloos waant.
Het dubbele gezicht van de rivier: je ziet altijd maar de helft, door haar wateroppervlak breekt het beeld dat je hebt van haar, haar glimlach blijkt een wrange grijns, je moet door je knieën gaan om haar te naderen en dan nog, ze is er en ze verdwijnt onmiddellijk en toch is ze er, de glasscherpe flikkering die opspringt uit het water, haar bodem is zacht en zuigend en onbereikbaar.
Ik ging nog eens met mijn vinger over de blauwe lijn. Een draad die in mijn verbeelding is gespannen, over de rand van de kaart langs de houten planken waarmee de laadruimte van het busje is bekleed, onder de lampionnenslinger door naar de kast met de vele kleine lades, alleen maar nuttig om napoleonbollen tegen de misselijkheid in te bewaren, de gasfles naast het draagbare fornuis met twee pitten. Hier zullen verhalen in blijven hangen, een web dat ik ophang. De bron van de rivier zou nu ergens in een noest in het hout kunnen liggen, waaruit ooit een tak groeide, holle boom die dit busje is. Ze zal altijd van de kaart vallen, die bron, altijd ergens anders zijn dan waar we denken, zoals ik nooit zal weten waar dat tweede hart nu precies klopt onder mijn huid, hoe vaak ik ook mijn hand tegen mijn buik leg.

Ik kan eindelijk iets aanraken. Iets dat ik nog niet zie, maar het is al tastbaar, het is er.
We hebben hetzelfde grondplan. Ze is een bloedsomloop, een gesloten eenheid, een in zichzelf overlopend lichaam. Een vrouw, wild stromend in een waterbekken, met haar slingerende armen en aders vloeiend door Europa. Haar golvende lichaam volgt de cyclus van het bloed: van aanwas en afvloeiing, haar getijde is dat van vruchtbaarheid, leven en niet-leven.

Uit: De stem van Sulina van Anneleen Van Offel

producties