fragmenten

fragment

03/09/2024

Het landschap spert haar mond open

Het landschap spert haar mond open. Getande horizon. Grillige bergen duwen kale toppen omhoog en door de rotsachtige, met mirte begroeide kloven razen rivieren, een slikbeweging in verslindende wildernis, een afdaling naar het allerbinnenste. Het ruige zuidwesten behoort tot de meest ondoordringbare stukken van het eiland en bioloog David Fleay gelooft dat er hier een laatste bolwerk van Tasmaanse tijgers standhoudt. De laatst gekende van zijn soort stierf in 1936 in de dierentuin van Hobart, maar in de jaren na zijn dood werden er in de modderige bedding van Jane River verschillende verse pootafdrukken gevonden. In 1945 zet Fleay een expeditie op naar in het wild overlevende laastelingen. Een jaar eerder, midden in de Tweede Wereldoorlog, had hij wereldwijd krantenkoppen gehaald als de eerste persoon die succesvol vogelbekdieren kweekte in gevangenschap. Nu hoopt hij een fokpaar Tasmaanse tijgers te vinden en ze mee te nemen naar Healesville, zijn dierenopvangcentrum in Victoria.
Fleay stelt een zoekpartij samen bestaande uit pelsjager Roy Alderson, Arthur Fleming van de Tasmaanse faunaraad, Majoor en Mevrouw Crowl en vier bushmannen die het gebied goed kennen. Ook zijn vrouw Sigrid en hun drie jonge kinderen gaan mee. In november 1945 vertrekt de groep vanuit Hobart per truck naar Launceston, daarna rijden ze langs de westelijke snelweg tot aan Mount Arrowsmith vanwaar ze de laatste tweeëntwintig kilometer te voet en met pakpaarden zullen verderzetten. Ze laten de bewoonde wereld achter zich en het duurt niet lang of het landschap breekt voor hun ogen op in kleuren en pieken. Door de dunne huid van de bergflanken schijnt een flauwe glinstering van roze doleriet. Grofverkitte zandsteenafzettingen stulpen uit in felwitte kwarts alsof er versteende sneeuw op de uitlopers ligt. Ze dalen voorzichtig af door de dichtbegroeide bossen, het groen is volgedronken, de ondergroei een doolhof van zich vastklampende struikgewassen. Beweging beperkt zich tot een worsteling door stugge rivierroos, tot vastgezogen schoenzolen in de zompige knopgrasvlakten. Aanhoudende regen. Natte botten onder het vel. Ze houden hun blik strak naar beneden gericht op zoek naar vijftenige pootafdrukken. Beneden bij Jane River zetten ze kamp op. Ze slapen onder eenvoudig opgespannen zeilen, de nachten geteisterd door muggen, slangen en stortbuien. Bij een zijarm van de rivier installeren ze enkele kettingdraadvallen. De kinderen verzamelen bladeren om de bodem te camoufleren. Pelsjager Alderson adviseert om een stuk bacon op de hendel voor de valdeur te bevestigen – hij herinnert zich dat hij ooit op een boerderij een Tasmaanse tijger een braadpan had zien uitlikken. Daarnaast gebruiken ze kippen, eenden en schapen als levende lokaas.
In de eerste weken vangen ze zelfs geen buidelrat. De kooien blijven leeg, maar vragen dagelijks onderhoud. Tasmaanse duivels laten de bacon links liggen, maar lijken bij wijze van sabotage ’s nachts de tralies kapot te kauwen. Tijdens verkenningstochten in de buurt van het kamp blijkt al snel dat de omgeving sterk veranderd is ten opzichten van de verlaten beschrijvingen van vorige expedities. De bossen lijken wel martelkamers. Ze komen honderden opgezette nekvallen tegen en meer dan eens hangt er een ongelukkige kangoeroe of wallaby in te bungelen. Overal karmijnrode waratahbloemen.

Uit: Een vlam Tasmaanse tijgers van Charlotte Van den Broeck

producties